Identificatie is het geven van kenmerken waarmee de identiteit van een persoon of organisatie eenduidig kan worden vastgesteld. Om zorgverleners, zorgaanbieders en cliënten tussen en over de instellingen heen te kunnen herkennen moeten deze actoren uniek identificeerbaar zijn. Bij uitwisseling van gegevens tussen de zorgverleners én met cliënten, speelt identificatie van cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders een belangrijke rol. Dit is namelijk de basis van verdere controles die uitgevoerd moeten worden.
Identificatie van een cliënt
Voor het relateren van gegevens over dezelfde cliënt bij verschillende zorgaanbieders, is het gebruik van het BSN verplicht gesteld (zie het Juridisch kader, onder Wabvpz).
In sommige situaties is het BSN niet bruikbaar, of is er onzekerheid over de koppeling met de persoon. Pasgeborenen of buitenlanders hebben bijvoorbeeld niet altijd (al) een BSN en de cliënt is niet altijd fysiek aanwezig om de identiteit te verifiëren.
Volgens art. 28 Besluit gebruik BSN in de zorg gebruikt men in bovenstaande uitzonderingssituaties niet het BSN, maar geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, postcode en huisnummer van het woonadres. Er is nog geen landelijke afspraak hoe zorgaanbieders moeten omgaan met een niet aanwezig BSN. Daarom kunnen zorgaanbieders in die situatie voorlopig nog geen gegevens uitwisselen op basis van validatie door Twiin.
Zorgaanbieders
Om zorgaanbieders te kunnen identificeren, vereist de NEN 7512 dat er een afspraak gemaakt moet worden over het gebruik van een eenduidig identificatienummer. Als een cliënt bijvoorbeeld zijn of haar zorgaanbieder toestemming wil geven, dan is het noodzakelijk dat deze eenduidig te identificeren valt. Onwenselijk is dat de ene keer het KvK-nummer (Kamer van Koophandel) gebruikt wordt en dan weer het AGB of het UZI-register abonneenummer (URA). Om zorgaanbieders te identificeren kiest Twiin voor het URA. Dit is een nummer dat alleen aan zorgaanbieders uitgegeven wordt en ook niet-declarerende zorgaanbieders kunnen een URA krijgen. Deze keuze ligt in lijn met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Informatieberaad Zorg. Waarbij van belang is dat zorgaanbieders zich in het Integraal Zorgakkoord (IZA) hebben verbonden aan de oplossingen die door VWS in afstemming met het Informatieberaad Zorg zijn vastgesteld voor de generieke functies.
Zorgverleners
Ook zorgverleners moeten identificeerbaar zijn door de partijen die betrokken zijn bij de gegevensuitwisseling (NEN 7512). Op basis van bijvoorbeeld een medewerkersnummer van een andere organisatie kan niet zelfstandig en/of onafhankelijk de identiteit vastgesteld worden. UZI is momenteel het breedst bruikbare landelijke stelsel om zorgverleners en medewerkers te identificeren. Alternatieven zouden zijn: BIG-register of AGB-register. In de eerste zitten niet alle specialismen en geen medewerkers (indien nodig), in de tweede zitten alleen maar declarerende zorgverleners. Het UZI-register dekt bredere specialismen dan het BIG-register en ook niet-declarerende zorgverleners (zoals in jeugdgezondheidszorg) staan hierin. De keuze voor het UZI-stelsel ligt in lijn met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Informatieberaad. De opvolging van het UZI-nummer wordt het DEZI-nummer (Dé ZorgIdentiteit). Waar bij het nu zo is dat om een UZI-nummer te verkrijgen er ook een identificatiemiddel (de UZI-pas) afgenomen dient te worden. In het DEZI-stelsel wordt deze koppeling losgelaten.
Ontwikkelingen
Er is een norm in ontwikkeling, NEN 7518, over identificatie en authenticatie. Daarnaast is er een Wetsvoorstel identificatie en authenticatie in de zorg (Wet Diaz) in behandeling. Twiin volgt de ontwikkelingen en zodra passende identificatiemiddelen beschikbaar komen, zullen die een plek krijgen in het Twiin Afsprakenstelsel.
|
Vereiste |
Wie is (verwerkings)verantwoordelijk Dossierhouder of dossierraadpleger/-ontvanger |
Invulling Twiin |
Toelichting |
|---|---|---|---|
|
Cliënten worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer: het BSN |
Dossierhouder en dossierraadpleger/-ontvanger dienen cliënten op dezelfde manier te identificeren. |
BSN |
Er is nog geen landelijke afspraak voor de implementatie voor situaties waarin een BSN ontbreekt. Het Twiin Afsprakenstelsel gaat daarom vooralsnog uit van uitwisseling op basis van BSN. Zonder BSN kan voorlopig geen uitwisseling plaatsvinden op basis van validatie door Twiin. |
|
Zorgaanbieders worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer |
Dossierhouder en dossierraadpleger/-ontvanger dienen elkaar te kunnen identificeren. |
URA |
Het URA wordt naast het AGB-nummer gebruikt als codestelsel in de zib zorgaanbieder. De uitgevers van deze nummers controleren of de organisatie aan wie het nummer wordt toegekend echt zorg levert, maar in het ABG-register zitten alleen declarerende zorgaanbieders. Het URA is daarmee het breedst toepasbare landelijke stelsel om zorgaanbieders te identificeren. Gebruik van het URA is ook in lijn met besluiten die in het verleden in het informatieberaad zijn gemaakt. Het URA is verplicht, en aanvullend op het URA mogen ook andere identificatienummers gebruikt worden. |
|
Zorgverleners worden geïdentificeerd met een landelijk uniek nummer |
Bij raadpleegbaar maken*: De dossierraadpleger dient het landelijke unieke nummer te gebruiken, zodat de communicatiepartij(en) op basis hiervan verdere controles kunnen uitvoeren. De dossierhouder dient de raadplegende (verantwoordelijke) zorgverlener te kunnen identificeren. Bij verzenden*: De dossierhouder dient de verzendende zorgverlener te identificeren en het landelijke unieke nummer mee te sturen naar dossierontvanger. |
UZI of een ander uniek tot één persoon te herleiden nummer op het juiste betrouwbaarheidsniveau.
|
Dit is alleen van toepassing op de dossierraadpleger. Deze dient het landelijke unieke nummer te gebruiken, zodat de communicatiepartij(en) op basis hiervan verdere controles kunnen uitvoeren. De verwachting is dat er in de toekomst meerdere eisen gesteld zullen worden aan de uitgifte van unieke persoonsnummers (in de NEN 7518). Dit zal worden ingevuld door het DEZI-register. Twiin stelt nu alleen de eis dat het nummer uniek is en moet blijven. Na bijvoorbeeld uitdiensttreding mag het nummer niet opnieuw gebruikt worden voor een ander individu.
|
* Verzenden en raadpleegbaar maken verwijzen naar de twee typen gegevensuitwisselingen. De communicatiepatronen zoals uitgewerkt in de technische kern kunnen worden onderverdeeld in deze twee typen.